Literatuur
- Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen. Deel 1: tot 1300. Franeker (Van Wijnen), 20005e druk/[1e druk: 1995] [656 blz. ISBN 90.5194.075.0]. Hierin: blz. 117 (In de middeleeuwen werd vrij algemeen - vooral in de kloosters in verband met de getijden - een tijdsrekening aangehouden die uitging van ongelijke uren. Een etmaal werd wel verdeeld in 24 uren, maar de zonsopkomst en -ondergang waren bepalend voor de verdeling ervan over de dag. De dag (d.w.z. de tijd dat het licht was) telde twaalf uren, de nacht ook. 's Zomers waren de dag-uren dus lang en de nachturen kort. De duur van een uur verschilde dus nogal tussen de zomer en de winter: resp. ca vijf (huidige) kwartieren in de zomer tegen ca drie kwartieren in de winter. De getijden waren door deze 'monastieke tijdsrekening' dus gekoppeld aan het ritme van de natuur. In de 14e eeuw begint dit principe te wankelen, onder meer door de opkomst van het torenuurwerk met gelijke uren)
- Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen. Deel 3: 1450-1575. Franeker (Van Wijnen), 19981e druk. [808 blz. ISBN 90.5194.142.0]. Hierin: blz. 47
- Nieuwsbrief O.L.V.-Geboorte Basiliek Tongeren. Archeologische opgravingen, Tongeren (Stad Tongeren), ISSN 1781.7218, 11-2005. [16 blz.]. Hierin "Korte en lange uren": blz. 10-11